Aandenken
Met een minutieuze zorgvuldigheid peuter ik het prijsstickertje van de papieren kaft. Ik houd mijn hart vast, want voor je het weet scheurt de sticker en dan moet ik het achtergebleven deel er met mijn afgekloven nagel afschrapen. Een plaatselijke bekrassing is dan niet te voorkomen. De lijm stribbelt tegen, maar mijn precisie wint het. Een ongeschonden, gloednieuw boek is mijn deel. Gehavende boeken haat ik.
Het is het souvenir van de zoveelste expeditie naar een onbekend oord. Deze keer trok het uiterste oosten mij aan. Of de westgrens zo u wilt, want vanuit Enschede ben je voor je het weet in Duitstalig gebied. In Holland deed ik eerst Ootmarsum aan, een plaats met stadsrechten. Dat wil niet zeggen dat er – als in een pretpark – overal drommen mensen staan te wachten om in winkels naar binnen te gaan. Het was er rustig en dus genoeg gelegenheid om op een terras te lezen. De overige plaatjes in het Overijsselse land had ik beter kunnen overslaan. In Denekamp was in het centrum een nieuwbouwbom ontploft en Enschede zelf was verregend, terwijl het niet regende.
Een warme deken was daarom het hotel. Eentje van de Toekan-gigant, met het gebruikelijke marmer in de hal en de vogelkooitjes in het trappenhuis. Een vaste waarde, of je nou in Zuidbroek of Middelburg komt. Maar kwaliteit leveren ze wel. Boxspring bedden en glutenvrij ontbijt en avondeten. En niet te vergeten hotelschilderijen: zo afzichtelijk dat niemand het wil jatten. In een hotel doe je ook dingen die je thuis niet doet, dus ik dobberde in het zwembad en duwde wat halters in de sportschool. Dat laatste zorgde voor wat besmuikt lachen bij twee andere hotelgasten, die overduidelijk zagen dat tien kilo iets te zwaar was voor mijn dunne armpjes. Met trillende ledematen las ik in bed verder in mijn boek.
De volgende dag zocht ik mijn bullen weer bij elkaar en ging ik via Duitsland naar huis. Bad Bentheim, een oord waar enkele voorouders van me nog hebben vertoefd, gaf me echt een buitenlands gevoel. Een kasteel was niet het enige dat ik er aantrof. Er waren ook heuvels, Duitstalige mensen en ik dronk een milchkaffee. Een slappe bak koffie voor een slappe jongeman die onder het genot daarvan weer zijn boek opensloeg. Maar met behoorlijk materieel onder de kont wordt zo’n kereltje opeens een hele meneer, dus met honderdvijftig knalde ik over de Deutsche Bahn terug naar Groningen.
Tijdens alle stops las ik dus in het boek dat ik de vorige dag op doorreis naar het hotel kocht. De woorden zijn voorgoed verbonden met de plekken waar ik toen was. Telkens als ik het nog eens lees, zit ik weer op de plek waar ik ze voor het eerst onder ogen kreeg. Zo heb ik na verloop van tijd een kast vol stille getuigen van mijn beslommeringen.






