Oude Kraaij
Op 18 juli 2011 rond half acht in de ochtend lag ik nog even bij mijn moeder in bed. Dat was traditie in die tijd. Voordat we gingen ontbijten een kwartiertje naar de radio luisteren. Het journaal begon en de nieuwslezer zei monotoon: ‘Gistermiddag is acteur John Kraaijkamp senior overleden.’ Mijn hart stond stil.
Het jaar ervoor zag ik hem voor het eerst. RTL herhaalde afleveringen van Het Zonnetje in Huis. Nog altijd de beste komedieserie van Nederland. Hoe fantastisch zijn tegenspelers – denk aan zijn eigen zoon, Martine Bijl, Pieter Lutz en Sacco van der Made – ook waren, hij sprong eruit. Met zijn ondeugende oogjes, gedrongen postuur en Amsterdamse tongval droeg hij die serie ogenschijnlijk met het grootste gemak. Op dat moment zat ik net op de jeugdtheaterschool en hij inspireerde mij enorm. Ik vond het ook leuk om te zoeken naar de lach. Van hem moest ik meer zien! Via het net bestaande YouTube maakte ik kennis met andere giganten als Rijk de Gooyer en Adèle Bloemendaal. Hij speelde altijd de onschuldige schlemiel. Wat een lieve man moest dit zijn!
In 2010 verscheen, ter ere van zijn 85ste verjaardag, een biografie met de neutrale titel John Kraaijkamp. Misschien iets te zware kost voor een twaalfjarige, maar het boek gaf een kijkje in het bewogen en voor mij tot dan toe verborgen privéleven van mijn voorbeeld. Vanaf de jaren 60 werd hij geraakt door persoonlijk leed, met name veroorzaakt door het drukke en onregelmatige artiestenleven. Hij scheidde enkele keren en mocht zijn kinderen niet zien. Hierdoor werd hij opstandig, wilde hij soms niet spelen en werd hij er bij sommige producties uitgegooid. Onhandelbaar. Door dit alles begon hij ook te veel te drinken. Ik kreeg hoe verder het boek vorderde hoe meer medelijden met hem. Had hij last van zijn succes? En verdronk hij zijn verdriet? Ik wist niet hoe ik het moest duiden.
In de jaren 70 zwoor hij de drukte af. En hij ging iets nieuws doen, al zag hij dat zelf niet zo: in 1979 speelde hij in King Lear de titelrol; een contrast met zijn eerdere werk in het amusement. Critici waren op voorhand al sceptisch (‘Het idee van Kraaijkamp en Lear zullen veel mensen niet zien zitten’), wat tot nervositeit leidde bij Kraaijkamp. Het bleek nergens voor nodig: het publiek was laaiend enthousiast (‘Het is knap dat hij komische trekjes heeft weten te vermijden’). Later ontwikkelde hij zich tot komisch acteur, door in het theater in tragikomedies en op televisie in komedieseries te spelen. Naast het feit dat dit werk doorspekt was met humor, was in de onderlaag de tragiek voelbaar. Hij speelde altijd wat neerslachtige mannen die alles oplosten met humor. Zoals hij het zelf zei: ‘Mij geven ze het liefste een aai over mijn bol.’ Volgens mij begon ik het te begrijpen. Hij maakte, misschien onbewust, in zijn spel gebruik van zijn moeilijke verleden. Lachen om niet te moeten huilen. Voor mij was dat - bij tijd en wijle en op een hele andere manier - herkenbaar.
Er is precies tien jaar geleden een Amsterdammer doodgegaan: mijn idool. Maar kwijt ben ik hem nooit. Ik mocht over hem vertellen in Man Bijt Hond, hij was de clou van mijn eerste solovoorstelling en ik denk altijd aan hem als ik speel. Simpelweg omdat niemand aan zijn veelzijdigheid kan tippen en hij niet vergeten mag worden.
Bronnen:
· Eenlevenlangtheater.nl.
· Knebel, X. (2010). John Kraaijkamp. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.
· Kraaykamp in stuk Shakespeare. (1978, 23 november). Algemeen Dagblad, p. 1.
· Schenke, M. (1979, 5 november). John Kraaijkamp: Argwaan opvangen is het moeilijkst. Algemeen Dagblad, p. 9.






