Miscommunicatie
In de communicatie tussen mensen kan het weleens misgaan. Je begrijpt elkaar verkeerd, vat iets niet goed op of doet iets wat de ander helemaal niet van je gevraagd heeft. Als ik me moet concentreren of in gedachten verzonken ben, gebeurt dit mij dikwijls. En dat is gênant.
Gistermiddag nog. Ik moest wachten voor een open brug en stond wortel te schieten achter twee knullen met baseballpetjes en snelle fietsen. De eerste zin die ik uit de mond van een van beide hoorde toen ik uit een diepe gedachte kwam: ‘Niffo, je moet gewoon een schroevendraaier in het slot doen, even flink duwen en dan klikt hij los. Fucking makkelijk, gi!’ Wat denkt u als u dit leest? Waarschijnlijk hetzelfde als ik. Ze willen een fiets gaan jatten! Om het deze lieden extra moeilijk te maken moet ik dus twee sloten op mijn fiets zetten, oordeelde ik. ‘Fucking kloten dat het fietsslot van je moeder alweer kapot is,’ zei de ander toen plotseling. Oei. Verkeerd begrepen dus. Ze zijn goudeerlijk. Foei, Bas!
Nu valt dit nog mee. Ik had geen direct contact met deze jongens. Maar in een gesprek kun je elkaar op een heel andere manier ook niet begrijpen. Als je niet oplet, bijvoorbeeld. Ik was deze week in een slagerij en daar was ik de enige klant. Omdat ik wist wat ik moest hebben (speklapjes voor bij de boerenkool), stond ik vlug bij de kassa en daar moest ik even wachten tot ik geholpen kon worden. ‘Even de shoarma afmaken!’, werd mij toegeroepen. ‘Doe maar rustig aan!’ Ja, wat moet je anders zeggen? Ik zou als ik die medewerker was meteen toesnellen. Die shoarma loopt niet weg, maar een klant die je lang laat wachten misschien wel. Keuzes. ‘Ja, sorry, vanmorgen was er nog genoeg, maar nu was alles op. Die studenten willen altijd makkelijk doen, hè?’ Makkelijk, dacht ik bij mezelf. Als studenten echt makkelijk willen doen, halen ze iets uit de muur.
‘Goed, dat wordt dan zevenvijfentwintig… Zeg, ken ik jou niet ergens van?’ Shit, een vraag. En omdat ik maar een ding tegelijk kan, was ik aandachtig bezig met afrekenen. Zinloos gekwek kan ik er niet echt bij hebben. ‘Dat zou kunnen,’ antwoordde ik dus verstoord. ‘Bas de Jong!’ Een volhouder. ‘Bas de Jong!’ ‘Nee, ik heet Van der Heide,’ zei ik. ‘Nee-hee. Van dat hotel!’ Ze kent me niet, gelukkig. ‘Ik heb nog nooit in een hotel gewerkt.’ Om vriendelijk te blijven, voegde ik daaraan toe dat ik wel Bas heet én een Bas de Jong ken en daarom wat in de war was. Vermoeid stapte ik weer op mijn fiets en zij huppelde terug naar haar shoarma.
Toen ik thuis over dit voorval vertelde, werd ik min of meer uitgelachen. Bas de Jong van dat hotel moet volgens mijn moeder Bastion Hotels zijn. En ze heeft nog gelijk ook. Ik had weer eens totaal niet geluisterd. Mijn vader meent te weten dat het gekunstelde babbeltje van haar gewoon een versiertruck was. Ook dat nog! Ik ben een blinde in het land der zienden.






